21.   aangelegenheid zn. '(gewichtige) zaak'
categorie:
leenbetekenis, geleed woord
Nnl. aengelegentheyt 'belang' [1699; Arsy], aangelegentheid 'belangrijke zaak' [ca. 1700; WNT behartiging].
Afgeleid van het bn. aangelegen, verl.deelw. bij aanliggen. In de betekenis 'naastgelegen, naburig' is aangelegen al mnl., maar de betekenis 'waar veel belang bij is' is wrsch. ontleend aan mnd. of mhd. angelegen 'aan het hart liggend; belangrijk', waarbij ook Angelegenheit 'belangrijke zaak', uit 'zaak die aan (het hart) ligt'.
Fries: oangelegenheid
22.   aangenaam bn. 'behaaglijk'
categorie:
geleed woord
Mnl. aenghenaem 'aantrekkelijk, aardig, aangenaam' [ca. 1475; MNHWS], naast mnl. gename 'welgevallig, aangenaam' [1450; MNW].
Afleiding met aan, hier met slechts een versterkende functie en wellicht onder Duitse invloed, van het gelijkbetekenende gename, afleiding (met rekkingstrap) bij het werkwoord genemen, uit ge- en nemen.
Mnd. gename; ohd. ganāmi (mhd. genaeme, nhd. angenehm). Daarnaast bestaan ook ohd. nāmi 'aannemelijk, begrijpelijk'; on. næmr 'snel van begrip'; got. anda-nēms 'aangenaam'; < pgm. *nēmi-.
De betekenis van aangenaam zal zich voor de Middelnederlandse tijd hebben ontwikkeld via 'geschikt om aangenomen te worden' en 'dat wat men graag aanneemt'.
Fries: oangenaam
23.   aangifte zn. 'kennisgeving (vooral aan de overheid)'
categorie:
geleed woord
Nnl. aangifte 'kennisgeving' [1704; WNT vergaderplaats].
Gevormd uit aan en het zn. gifte (zie gift) bij het werkwoord geven.
Fries: oanjefte
24.   aanhalen ww. 'citeren'
categorie:
geleed woord
Mnl. aenhalen 'aanhouden, in beslag nemen' [1325; MNW], 'naar zich toe trekken' [1357; MNW]; vnnl. aenhalen 'lokken' [1548; WNT]; nnl. aanhalen 'citeren' [1787; WNT].
Gevormd uit aan en halen.
De betekenis 'citeren' moet voortgekomen zijn uit mnl. 'iets aandragen, halen en ergens brengen' (MNW).
aanhalingsteken zn. 'teken om een citering aan te duiden'. Nnl. aanhalingsteeken "dubbele komma's, guillemets" [1872; Dale]. Weiland (1799) spreekt al wel van aanhaling. Sewel (1708b) gebruikt de aanhalingstekens, maar bespreekt ze niet.
Fries: oanhelje
25.   aanhalingsteken
categorie:
geleed woord
Zie: aanhalen
26.   aanhankelijk
categorie:
geleed woord
Zie: hangen
27.   aankaarten
categorie:
geleed woord
Zie: kaarten
28.   aanklampen ww. 'enteren, iemand aanspreken'
categorie:
geleed woord
Vnnl. aan boord klampen 'zijn schip aan een ander bevestigen om het te enteren' in nae dat wy ons Gheschut op hem gelost hadden, is hy ons van stonden aen ('aanstonds') aen boort gheclamt, met een deel volcks ons schip entrende [1602; WNT klampen], aanklampen en enteren [1642; WNT Supp.], ook al vroeg overdrachtelijk 'aanspreken' in Alteras de Vice-admirael met Kapiteyn Bras souden den Spaenschen Vice-admirael aen clampen [1608; Meteren, p. 28].
Samenstellende afleiding van aan en klamp, letterlijk dus 'met klampen verbinden'.
Fries: oanklampje, oanklampe
29.   aanleg zn. 'bouw, begaafdheid, vatbaarheid'
categorie:
geleed woord
Mnl. aenlech 'haak of kram waarmee men iets vastmaakt; beschuldiging, aanklacht' [1500; MNHWS]; nnl. aanleg 'talent' [1784-85; WNT].
Afleiding van het werkwoord aanleggen, gevormd uit leggen en aan (in twee betekenissen: 'tegen iets aan' en 'richting van doel').
Oorspr. gaf het dus enerzijds aan dat iets tegen iets anders aan gelegd werd, zoals schepen aan de kade: aenlegghen 'een schip aanleggen' [1480; MNW] en verder 'bouwen': Oec was tier tijt anegeleit die torne 'ook was in die tijd de toren gebouwd' [ca. 1400; MNW]. Anderzijds duidde het op het aanleggen op een doel: mnl. aenlegghen 'iets ondernemen, uitvoeren' [1467-90; MNHWS]. Van daaruit ontwikkelde zich de betekenis voor het zn. 'ontwerp' en overdrachtelijk 'natuurlijke gesteldheid', zoals in de uitdrukking aanleg voor iets hebben [1784-85; WNT].
Fries: oanlis
30.   aanleiding zn. 'omstandigheid die iets teweegbrengt'
categorie:
geleed woord
Vnnl. aenleydinge 'voorleiding, het voor het gerecht brengen (?)' [1570; Stall.], aenleidinge 'aanstichting' [1614; WNT], aanleiding 'introductie' [1645; WNT], 'aanleiding' [17e eeuw; WNT].
Afleiding van het Middelnederlandse werkwoord aenleiden '(iemand) geleiden, brengen; aanvoeren'.
De ontwikkeling van de betekenis gaat via 'iemand tot iets overhalen' naar 'teweegbrengen'; zie leiden.
Fries: oanlieding

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven