1.   veelvraat zn. 'marterachtige (Gulo gulo); gulzigaard'
Vnnl. Vielfras 'groot marterachtig, in Scandinavië levend roofdier' [1652; iWNT]; nnl. Veelvraat 'id.' [1710; iWNT], 'gulzigaard' [1849; iWNT].
Gevormd uit veel en vraat 'gulzigaard', aanvankelijk als leenvertaling van Hoogduits Vielfraß 'marterachtige; gulzigaard', ontwikkeld uit een reeds Oudhoogduitse samenstelling filufrāz 'gulzigaard', letterlijk 'veelvreter'. Het Noord-Scandinavische roofdier fjeldfross (letterlijk 'bergkater', zie onder), waarvan de huid destijds een geliefd exportproduct was, werd in het Duits van de 16e eeuw volksetymologisch verbasterd en met het hiervoor genoemde inheems-Duitse woord vereenzelvigd. Buiten het leefgebied van de veelvraat kon immers gemakkelijk de fabel ontstaan dat het een vraatzuchtig en wreed roofdier was.
In het Nederlands werd aanvankelijk alleen de diernaam overgenomen. Of de in het Nederlands pas veel later geattesteerde betekenis 'gulzigaard' hierbij spontaan ontstaan is of door hernieuwde invloed van het Duits, is niet uit te maken (WNT).
Noors fjeldfross is geen wijdverbreid woord geweest; het is reeds lang verouderd en bestond begin 20e eeuw alleen nog op enkele plaatsen in het westen en noorden van Noorwegen (Falk/Torp). De gewone Noord-Germaanse naam voor de veelvraat is Noors jerv, Zweeds järv, Deens jærv, IJslands jarvi, een woord van onbekende herkomst.
Fries: -


  naar boven