1.   veel onbepaald telw. 'een grote hoeveelheid'; bw. 'in grote mate'
Onl. filo (zn.) 'een grote hoeveelheid, veel' in wanda therro uilo is, thie ... 'want er is een groot aantal van diegenen, die ...' [ca. 1100; Will.], ruodon ephelon ..., thie uilo cornelino hauent 'granaatappelen, die een grote hoeveelheid pitjes bevatten' [beide ca. 1100; Will.], (bw.) 'zeer; in grote mate' in filohardo 'zeer heftig', filoberht 'zeer helder' [beide 10e eeuw; W.Ps.], Thie arzatwurze stinchent uilo thrado 'de alruinwortels ruiken zeer sterk' [ca. 1100; Will.], Wande iz unseren selen also vil scadet 'omdat het onze zielen in net zo grote mate schaadt' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. vele (zn. en bw.) [1240; Bern.], ook 'vaak' in Slap luttel. ende bade vele 'slaap weinig en ga regelmatig in bad' [1253; VMNW], met comparatief in uele bat dan 'veel beter dan' [1265-70; VMNW], met e-apocope in met veel lieden [1276-1300; VMNW].
Os. filo, filu (mnd. vele, vēl); ohd. filu (nhd. viel); ofri. fule, fula, felo (nfri. folle, wrsch. o.i.v. fol 'vol'); oe. feolu, fela (me. fēle); on. fjöl-; got. filu; < pgm. *felu- 'grote hoeveelheid'.
Verwant met: Grieks polús 'veel'; Sanskrit purú- 'id.'; Oudiers il 'veel'; < pie. *pélh1u-, *pólh1u-, *plh1ú-, bij de wortel *pleh1- 'vullen, vol worden' (LIV 482), zie vol.
Oorspr. was dit woord een zn. met de betekenis 'een grote hoeveelheid', gecombineerd met een genitief meervoud (partitieve genitief), later ook met een constructie met van of zonder nadere bepaling (bijv. niet vele gheuen 'niet veel geven' [1285; VMNW]). In deze betekenis wordt het woord tegenwoordig opgevat als onbepaald telwoord. Daarnaast kreeg het woord ook al vroeg een verzwakte, bijwoordelijke betekenis 'in hoge mate', aanvankelijk alleen in combinatie met bijvoeglijke naamwoorden (zowel stellende als vergrotende trap) en bijwoorden, later ook als volwaardig bijwoord (zie de citaten uit 1151-1200 en 1253). In andere continentaal West-Germaanse talen heeft zich een vergelijkbare betekenisuitbreiding voltrokken als in het Nederlands.
veelal bw. 'gewoonlijk'. Mnl. veelal 'gewoonlijk' in want oick die drapenyeres veelall ... hoere gewichten, ... dairmede zy hoere wolle ... wegen, te cleyn zijn 'omdat gewoonlijk ook de gewichten van de lakenwevers, waarmee ze hun wol wegen, te klein zijn' [1475; via MNW]; vnnl. werden die Waelen ... veelal om hals gebracht 'werden de Walen grotendeels omgebracht' [1573; iWNT voorloopen I]. Gevormd uit het bw. veel in de betekenis 'gewoonlijk, geregeld, vaak' en het bijwoord al als versterkend element. ◆ veeleer bw. 'liever; meer in overeenstemming met de waarheid'. Vnnl. Veel eer dan ick 'liever dan ik' [1573; Thes.], 'meer in overeenstemming met de waarheid' in Soodat de trouw veeleer door u verkloeckt ('geschaad') is als verheerlijckt [1617; iWNT verheerlijken]. Gevormd uit veel als versterkend element en het bijwoord eer 2 in de overdrachtelijke betekenis 'liever', zoals in Hi wilde eer sonder kinder bliuen 'hij wilde liever kinderloos blijven' [1285; VMNW eer II].
Literatuur: J. van Ginneken (1935), 'Kleine woorden wortelen diep', in: Onze taaltuin 7, 193-211
Fries: folle


  naar boven