1.   vat 1 zn. 'ton'
categorie:
erfwoord
Onl. fat 'gebruiksvoorwerp waarin natte of droge stoffen worden bewaard, vervoerd of bereid' in also uaz (verhoogduitste vorm) bilitheres cebrekan sal tu si 'als een pot van de pottenbakker zul je ze stukbreken' [10e eeuw; W.Ps.], overdrachtelijk 'omhulsel, instrument' in an uaton salmis 'door het instrument van de psalm' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. vat 'id.' in de sieke die de uate of teten der gementucht handeld of ontrint 'de zieke die het gemeenschappelijke vaatwerk of het voedsel aanraakt of bevuilt' [1236; VMNW], Die dat beslogen in din vate 'die het (stoffelijk overschot) bijzetten in de grafkist' [1265-70; VMNW], een vat dat vol van wine ware 'een vat dat vol met wijn zou zijn' [1276-1300; VMNW], Nem dat vat dar twater in es 'neem het vat waar het water in zit' [1285; VMNW], dat si sere duaen hare nappe, hare potte ende hare andre uate 'dat ze hun drinkbekers, potten en ander vaatwerk grondig wassen' [1291-1300; VMNW]; vnnl. vat 'bloedvat' in Desen vaten wort ronts om ghestort de voose, sachte, ... eyghen substantie vande longhe 'rondom deze vaten bevindt zich het sponsachtige, zachte, eigenlijke longweefsel' [1568; iWNT], met seer veel bloetvaatgens '... bloedvaatjes' [1677; iWNT wrong].
Os. fat (mnd. vat); ohd. faz (nhd. Fass); ofri. fet (nfri. fet); oe. fæt (ne. vat); on. fat (nzw. fat); alle met dezelfde oorspr. betekenis als in het Nederlands; < pgm. *fata-. Zie ook vatten.
Verwant met: Litouws púodas 'pot', Lets puôds 'id.'; < pie. *podo-. Verdere herkomst onbekend. Ook het verband met pot 1 is onduidelijk.
Tot in de 18e eeuw had vat een zeer algemene betekenis, zoals nog in Vat, ... hebbende ... een generale beteekenis op allerhande hout- en steenwerk, tin, koper, of ander metael, waer in men iets bevat, draegt, bewaert, of overgeeft [1723; iWNT]. Deze algemene betekenis is nog herkenbaar in enkele vaste verbindingen en samenstellingen, bijv. heilige vaten 'liturgisch vaatwerk (kelk, hostieschaal e.d.)', communicerende vaten, zoutvat en in het op de verbogen vorm vate(n) teruggaande collectivum vaat. De gewone betekenis van het simplex vat is in het Nederlands nu vrijwel alleen nog 'min of meer cilindervormige ton', bijv. voor wijn of olie.
Enkele specifieke betekenissen, bijv. die van 'grafkist' en later 'geleidingskanaal in een dierlijk lichaam', zijn mogelijk overgenomen van middeleeuws Latijn vas en/of Frans vaisseau (uit het Latijnse verkleinwoord vasculum), die niet verwant zijn, maar wel dezelfde basisbetekenis hebben als vat (zie vaas). Aan hetzelfde Latijnse woord gaf men in het wetenschappelijk Neolatijn de betekenis 'geleidingskanaal in een dierlijk lichaam' net zoals bij Grieks angeĩon 'bak, vat' > Neogrieks angio- 'bloedvat'. In het Nederlands nam men deze betekenis over, bijv. in bloed-, lymfe- en haarvat(en). Als eerste lid in samenstellingen luidt de vorm in de diverse specifieke betekenissen vaat-: vaatdoek, vaatkwast, vaatwasser, vaatwerk en vaatafwijking, vaatvernauwing, vaatwand.
Fries: fet


  naar boven