1.   vast bn. 'stevig; niet beweeglijk; onveranderlijk'; bw. 'stellig; intussen'
categorie:
erfwoord
Onl. fast 'stevig, versterkt' in uue sal leiden mi an burg fastero 'wie zal me leiden naar de versterkte burcht?' [10e eeuw; W.Ps.], vaste mura bin ich 'ik ben een stevige muur' [ca. 1100; Will.]; mnl. vast ook 'stevig; niet beweeglijk; onveranderlijk' in so es tghebot uast ende ghestade 'dan zal deze wet voor altijd geldig blijven' [1237; VMNW], vasten vreide 'duurzame vrede' [1254; VMNW], als bw. in hine wel vaste bant [alsoe] dat hine conste. comen ter gere were 'hij bond hem goed vast, zodat hij zich niet kon verweren' [1260-80; VMNW].
Os. fast, festi (mnd. vast, vest(e)); ohd. festi (nhd. fest); ofri. fest (nfri. fêst); oe. fæst (ne. fast); on. fastr (nzw. fast); alle 'stevig, versterkt, zeker, onwrikbaar e.d.', < pgm. *fasta-, *fastja-. Zie ook de afleidingen veste, vestigen, bevestigen en vesting. Daarnaast staat het bijwoord *fastō- 'stevig', waaruit: mnl. vaste (zie boven); os. fasto (mnd. vast(e)); ohd. fasto (nhd. fast); ofri. feste; oe. fæste (ne. fast); zie onder.
Verdere herkomst onzeker. Mogelijk verwant met Sanskrit pastyà- 'woning' en/of Armeens hast 'stevig' < pie. *ph2st- (IEW 789). Een betere verklaring (de Lamberterie 1980, en zie Lloyd/Lühr) is die volgens welke pgm. *fasta- < pie. *ph2s-tó- een verbaaladjectief is bij *peh2(s)- 'beschermen, hoeden' (LIV 460, zie voeden). De oorspr. betekenis zou dan 'beschut, beschermd' zijn, waaruit in het Germaans al vroeg de betekenissen 'stevig, onbeweeglijk e.d.' zijn afgeleid. Het gebruik van het bn. m.b.t. fortificaties e.d. (al vroeg in het onl., ohd. en oe.) is hiermee goed verenigbaar.
Het bijwoord vast heeft vanuit de oorspr. betekenis 'stevig' al in de oudste Germaanse taalfasen een scala aan afgeleide en afgezwakte betekenissen ontwikkeld: 'stellig', zoals in vast en zeker en 'reeds, intussen', zoals in begin maar vast; in het Engels betekent fast 'vlug, snel'; in het Duits betekent fast 'weldra, bijna'.
Literatuur: Ch. de Lamberterie (1980), 'Ein' feste Burg ist unser Gott', in: Die Sprache 26, 133-144
Fries: fêst


  naar boven