1.   getal 1 zn. '(voorstelling in cijfers van een) hoeveelheid, aantal'
categorie:
geleed woord
Mnl. getal 'aantal, nummer, berekening' [1240; Bern.], har getal dat was gelakt 'hun aantal was verminderd' [1265-70; CG II, Lut.K], dusent bi ghetale 'duizend in getal, precies duizend' [1285; CG II, Rijmb.], also vele alse en getal dat heft ses dusentech ses hondert sesse ende sestech 'net zoveel als een getal dat 6666 is' [1315-35; MNW-P]; vnnl. 'voorstelling in cijfers van een aantal' in oneven getal [1661; WNT voor II].
Afleiding met het collectiefvoorvoegsel ge- (sub c) van het zn. tal 'aantal, hoeveelheid', letterlijk dus 'het gehele aantal'. Zie ook getal 2.
Os. gital 'getal, reeks'; oe. getæl 'getal, stam, afdeling, register'.
Fries: getal


  naar boven