1.   sloep zn. 'vaartuig'
Vnnl. sloepe, sloepken 'kleine boot' [1588; Kil.], chaloupe, saloupe 'id.' in soo wert de chaloupe innewaert aen gesonden 'toen werd de sloep landinwaarts gezonden' [1600; iWNT verzien IV], ende de 700 man geladen in de saloupen [1601; iWNT effectueeren], Hebbende eenige saloupen binnen Scheeps-boort [1602; iWNT].
Ontleend aan Frans chaloupe [16e eeuw; TLF], ouder chaloppe [1522; TLF], in het Nederlands met wegval van de verdofte klinker (sjwa) in de eerste, onbeklemtoonde lettergreep, zoals ook in klant, kraal, krant, krent, kroon, kroot, pluche, pruik, sla. Het Franse woord is ontstaan door overdrachtelijk gebruik van Middelfrans chaloppe 'notendop', nevenvorm van Oudfrans eschalope 'dop, schil', dat is afgeleid van eschale 'schil, eierschaal' met de uitgang van enveloppe 'omhulsel' (zie envelop). Oudfrans eschale is een Frankisch leenwoord en gaat terug op dezelfde bron als Nederlands schaal 1.
Men neemt ook wel de omgekeerde ontleningsrichting aan (FvW, NEW), maar daar zijn geen goede argumenten voor. Het Nederlandse woord zou verwant zijn met sluipen of met slopen (sloepen waren soms gemakkelijk demonteerbaar), hetgeen zowel qua vorm als betekenis twijfelachtig is. Bovendien blijft dan de -a- uit het Frans onverklaard, evenals het feit dat ook in Nederlandse teksten de oorspronkelijke en half aangepaste vormen chaloupe, saloup(e), saloep e.d. nog tot in de 18e eeuw volop voorkomen.
De sloep was een boot die meestal op het dek van een groter schip werd meegevoerd en waarmee men gemakkelijk tot in ondiep water kon komen, bijv. om aan land te gaan, of tijdens een reddingsactie. Er zijn echter ook zelfstandige, relatief kleine scheepstypen die sloep genoemd worden, bijv. voor de visserij en tegenwoordig voor de pleziervaart.
Het Franse woord is in vele andere Europese talen overgenomen, bijv. als Engels shallop, Duits Schaluppe, Italiaans scialuppa, Tsjechisch šalupa. De Nederlandse vorm sloep is eveneens door andere talen ontleend, bijv. als Engels sloop, en verder, eventueel via het Engels, als Duits Slup, Frans sloop (een terugleenwoord dus), IJslands slúppa, Russisch šljup, Fins sluuppi. In het Engels, Frans en Duits bestaan dus dubbelvormen, die in de praktijk verschillende scheepstypen aanduiden.
De vervanging van Frans ch- /š/ door Nederlands s- is karakteristiek voor leenwoorden uit de 15e en 16e eeuw, zie bijv. nog zeem 1 (met vnnl. s- > nnl. z- vóór klinker). Deze Franse klank gaat veelal terug op ouder /k/, die in Noord-Franse dialecten nog lang behouden bleef en in oudere ontleningen dan ook meestal verschijnt als k-, bijv. in kandelaar, klant en kous. In jongere leenwoorden blijft de Franse klank meestal onveranderd, bijv. in sjanker, sjees, sjalot, maar zie scharnier.
Fries: sloep


  naar boven