1.   knakken ww. 'met een krakend geluid breken'
categorie:
klankwoord
Vnnl. knacken 'breken, verbrijzelen' [1599; Kil.].
Klanknabootsend woord.
Mnd. knaken; mhd. knacken, gnacken (nhd. knacken); ne. knack; nzw. knaka, knäcka; alle 'met een krakend geluid breken'.
Het Nederlands heeft nog diverse andere klanknabootsende woorden met de beginklank kn-. Zie knarsen, knetteren, knikken 2, knikker, knippen, knisperen, en ook in de andere Germaanse talen komen zulke woorden voor. De meeste zijn echter pas relatief laat geattesteerd (Vroegnieuwnederlands, Nieuwnederduits, Middelhoogduits, Middelengels), en er is dus vrijwel zeker geen sprake van een gemeenschappelijke Proto-Germaanse wortel.
Fries: -


  naar boven