1.   klutsen ww. 'door elkaar roeren'
categorie:
klankwoord
Mnl. clutsen 'kloppen, door elkaar roeren' in wat ic clutse ..., het es altemale om niet 'hoe hard ik ook kluts, het levert niets op (de melk wil geen boter worden)' [1400-20; MNW-R]; vnnl. klutsen 'schudden' [1599; Kil.], ook 'hameren, timmeren, bouwen' (zie ook klus) in men klutst een houten hut [1613; WNT], soo klutst hy aen de kamer [1655; WNT].
Klanknabootsend woord. Zie ook klotsen.
Fries: -


  naar boven