1.   madelief zn. 'weidebloem (Bellis perennis)'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Mnl. mate-, metelieve 'madeliefje' in nem die bloumen van den metelieven 'neem de bloemen van de madeliefjes' [1400-50], ook overdrachtelijk voor Maria in God groete u, scone matelieve [15e eeuw; MNW]; vnnl. madelieven sijn tweederleye van gheslachte 'er zijn twee soorten madelieven' [1554; Dodonaeus]; nnl. madeliefjes [1784; WNT].
Wrsch. een samenstelling uit made 'weide, hooiland' en lief. Voor de interpretatie van het tweede lid pleit het synoniem mnl. madesoete, medesuete [1477; Teuth.], waarin soete dezelfde betekenis heeft. Over het eerste lid bestaat meer onzekerheid. Op grond van vormen als megede-, meyde-, meddebloem voor 'kamille' wordt wel gedacht aan een oorspr. betekenis 'welgevallig aan de Heilige Maagd' en dan zou het gaan om een samenstelling van maagd. Dit lijkt bevestigd te worden door vormen als Maegdelief 'madelief' [1593; WNT] (maar die vorm kan volksetymologisch zijn ontstaan) en mnl. marienbloemken, -bloymken 'madelief' [1477; Teuth.]. Een andere mogelijkheid is verband met de wortel pgm. *mat- 'eten', zie moes, op grond van vormen met -t- zoals mnl. mate-, mete- en mettelieve, een vorm die in het moderne Duits in verhoogduitste vorm als Maßliebchen 'madelief' [15e eeuw] is overgenomen. De bloem gold als eetlustopwekkend. Deze mogelijkheid lijkt minder wrsch.; de -t- kan ook verklaard worden uit de oostelijke dialectvormen mate, mete van made 'weide'. Ten slotte lijkt ook de gelijkstelling met het Middelnederlandse bn. mate 'onbeduidend, klein' niet wrsch., omdat de semantische verbinding met lief dan vreemd is.
Als het eerste lid niet op made teruggaat, is het er in elk geval volksetymologisch door beïnvloed, aangezien het plantje vooral op weilanden en grasvelden groeit.
Fries: koweblomke


  naar boven