|
1. |
kneden ww. 'knijpend mengen of masseren' categorie: erfwoord Mnl. eerst de afleiding cneder (als beroepsnaam) [1346-49; MNW cneder], dan cneden in broet ..., met olien ghecneden, inden oven ghebacken [1380-1400; MNW-P]. Os. knedan (mnd. kneden); ohd. knetan (nhd. kneten); oe. cnedan (ne. knead); alle 'kneden' < pgm. *knedan-. Daarnaast ablautend on. knoða 'id.' (nzw. knåda) < pgm. *knudan-. Verwant met Oudkerkslavisch gnesti 'knijpen' (Russisch gnestí 'drukken') en misschien met Oudpruisisch gnode 'deegkom' (als dat geen Middelnederduits leenwoord is); < pie. *gnet- 'kneden' (LIV 191, IEW 371). Fries: knetsje
|
naar boven
|