1.   smoel zn. 'bek, tronie'
Mnl. smule 'bek, snuit' in (Si) sullen ... daer cussen eene coesmule in teeckyne van payse 'zij moeten daar een koeienbek kussen ten teken van vrede' [1343; MNW]; vnnl. smuyl, smoel 'bek, tronie' in de vreeslijcke smuyl Charybdis 'de angstaanjagende muil van Charybdis (een mythologisch zeemonster)' [ca. 1615; iWNT smuil], Houwt den smoel toe [1615; iWNT].
Een oorspronkelijk gewestelijke nevenvorm van klankwettig, maar verouderd smuyl < mnl. smule 'bek', dat zelf een nevenvorm met anlautende -s- is van mnl. mule, muul, zie muil 1.
Fries: -


  naar boven