1.   verschrikkelijk bn. 'vreselijk'; bw. 'zeer'
Mnl. verschrickelick 'vreesaanjagend' [1477; Teuth.], in den verschriclicken rechter [eind 15e eeuw; MNW]; vnnl. verschrickelijck ook 'afgrijzen opwekkend, zeer onaangenaam' [1553; iWNT], in dwelc verscrickelic om hooren es 'wat afgrijselijk om te horen is' [1566; iWNT]; nnl. verschrikkelijk als versterkend bn./bw in ik leed verschrikkelyk 'ik leed zeer hevig' [1785; iWNT], een verschrikkelyken deuk 'een buitengewoon grote deuk', welk gezicht my verschriklyk deed lachen [beide 1786; iWNT], verschrikkelijk veel geld [1807; iWNT], verschrikkelijk warm [1838; iWNT].
Afleiding met het achtervoegsel -lijk van verschrikken, dat met het voorvoegsel ver- (sub d) is afgeleid van schrikken.
De oorspr. betekenis is 'verschrikkend, schrik aanjagend'. Later ontwikkelde deze zich tot 'zeer onaangenaam'. Bijwoordelijk gebruikt zwakte de betekenis in het Nieuwnederlands sterk af tot 'buitengewoon, zeer, heel', zowel in combinatie met negatieve als met positieve zaken. Dit is een ontwikkeling die wel vaker optreedt bij woorden die als bijvoeglijk naamwoord een negatieve emotie of indruk behelzen, bijv. erg, geweldig, vreselijk, zeer 2.
Fries: (fer)skriklik


  naar boven