|
1. |
huidig bn. 'hedendaags, van deze tijd' categorie: geleed woord Mnl. hudig 'van heden, van vandaag' in op desen hudigen dach 'vandaag' [1405; MNW voregeleden]; vnnl. huidig, ook 'tegenwoordige', bijv. in van deze huydige eeuwe [1624; WNT], van den huydigen Keyser [1664; WNT]. Afleiding van de Oostmiddelnederlandse nevenvorm huden van heden 'vandaag' (ook Middelnederduits huden); misschien naar analogie van Duits heutig, dat al veel ouder is: ohd. hiutīg [8e eeuw; Pfeifer], mhd. hiutec, -ic. Een equivalente westelijke vorm mnl. *hedig bij heden is niet aangetroffen.
|
naar boven
|