1.   vaan zn. 'vlag, banier'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. vane 'krijgsvlag' [1240; Bern.], 'herkenningsvlag' in Selue die coster droech een vaen 'zelfs de koster droeg een vlag' [1460-80; MNW-R]; vnnl. vaenken 'windwijzer' [1546; iWNT].
Os. fano (mnd. vane); ohd. fano (nhd. Fahne); ofri. fona, fana (nfri. fane); oe. fona (ne. vero. fane); on. fani (nno./nzw. fana); alle 'vlag, vaan', os. en ohd. ook 'lap, doek'; got. fana 'lap'; < pgm. *fanan- 'lap, doek'. Oudfrans fanon 'lap, doek' [ca. 1170; TLF] is een ontlening aan het Oudnederlands en wijst op onl. *fano. Hetzelfde woord is wrsch. ook terug te vinden in de gelatiniseerde Reichenauer glosse fanonem 'doek' [8e eeuw; ONW].
Misschien verwant met: Latijn pannus 'doek, lap'; Grieks pḗnē 'weefsel' (< *pān-); < pie. *ph2n-, *peh2n- (IEW 788).
De oorspr. betekenis is 'lap, doek', maar in het Noord- en West-Germaans is het woord al vroeg 'vlag, vaandel' gaan betekenen. Een vaan is van oudsher een vlag, veelal driehoekig, die als herkenningsteken werd meegedragen door een groep militairen of een groep andere personen, bijv. in een processie. Bij uitbreiding worden ook andere driehoekige vlaggen of vlaggetjes vaan(tje) genoemd. De windvaan, van oudsher in de vorm van een vlag, kan ook van metaal zijn.
Fries: fane


  naar boven