1.   rechtvaardig bn. 'betrouwbaar, in overeenstemming met bepaalde beginselen'
categorie:
geleed woord
Mnl. rechtvaerdich 'op de juiste manier levend, handelend volgens de bijbelse wetten' in Est dat ic mi rechtvaerdich maken wil 'als ik mij rechtvaardig voor wil doen' [1340-60; MNW-P], ook in de vormen rechtverdech [1384-95; MNW-P], rechtvardich [1399; MNW-P] en rechtveerdich [1469; MNW-P], ook 'betrouwbaar' in rechtvairdich coren 'deugdelijk koren' [1450-1500; MNW], rechtvairdighe instrumenten 'betrouwbare meetinstrumenten' [15e eeuw; MNW]; vnnl. 'in overeenstemming met het recht' in Rechtveerdighe Iustitie [1548; WNT], rechtveerdige oorlogen [1510; WNT].
Afgeleid met het achtervoegsel -ig van het bn. recht 1 'juist, rechtvaardig' en vaart in de Middelnederlandse betekenis 'handelwijze'.
Fries: rjochtfeardich


  naar boven