1.   sperren ww. 'blokkeren; wijd open- of uiteenspannen'
Mnl. sperren 'afsluiten, belemmeren door afsluiting, blokkeren' in Doe hi gesperret hinc ant hout 'toen hij met uitgespreide armen aan het kruis hing' [1265-70; VMNW], Ende den torn ... Die was ghesperret 'en de toren was geblokkeerd' [1300-50; MNW-R], 'spannen, oprichten' in Ende Jacob hadde ... uut ghesperret sijn tabernakele opten berch 'en Jacob had zijn tent op de berg opgericht' [1460-62; MNW-P] (voor deze betekenis zie ook uitspanning), Daeraen was gesperret de raa, daert zeyl an hinc 'daaraan was de ra gespannen, waar het zeil aan hing' [1450-1500; MNW], sperrede beyde sijn oogen wide open [ca. 1519; MNW].
Afleiding met umlaut van spar in de oorspr. betekenis 'spant, lange dunne paal'. Het werkwoord heeft twee hoofdbetekenissen.
De ene betekenis is 'afsluiten, blokkeren', dat teruggaat op 'afsluiten m.b.v. een paal'. Deze betekenis is in de standaardtaal volledig overgegaan op de afleiding versperren. Als technische term is sperren 'blokkeren van een differentieel' wrsch. ontleend aan het Duits, waar sperren een heel gewoon woord is (zie onder). Voor de handbalterm sperren 'blokkeren van een tegenspeler' geldt mogelijk hetzelfde. Zie ook spervuur.
De andere hoofdbetekenis van mnl. sperren is 'spannen, oprichten', dat moet zijn ontwikkeld uit 'overeindhouden van een constructie m.b.v. spanten'. In het Vroegnieuwnederlands vernauwde deze betekenis zich tot '(wijd) open- of uiteenspannen', die tegenwoordig nog wordt gebruikt m.b.t. het reflexmatig opengaan van de snavels van jonge vogeltjes (het zogenaamde spergedrag), maar verder meestal is overgegaan op de samenstelling opensperren. Naast de betekenis '(uiteen)spannen' is een nu verouderde bijbetekenis 'uitspreiden' ontstaan, zoals in Tquade is so wijde ghesperret 'het kwaad is zo wijd verspreid' [1486; MNW].
Mnd. sperren, speren 'voorzien van spanten; blokkeren; openspannen'; ohd. -sperren 'afsluiten, belemmeren' (nhd. sperren 'afsluiten, blokkeren, verbieden'); oe. gesparrian 'afsluiten'; on. sperra 'voorzien van spanten; belemmeren' (nzw. spärra); < pgm. *sparjan-, *-sparrōn-.
Een alternatieve etymologie wordt voorgesteld door LIV: pgm. *sparjan- zou teruggaan op een frequentatief pie. *sporH-éie- bij de wortel *sperH- 'met de voet stoten' (LIV 585) van spoor 2. Deze mogelijkheid lijkt semantisch minder aantrekkelijk.
Fries: -


  naar boven