1.   spenderen ww. 'besteden'
categorie:
leenwoord
Vnnl. spenderen 'uitdelen, geld uitgeven' in sijn oude gangen van liberaelijck te spenderen 'zijn oude gewoontes van royaal uitgeven' [1628; WNT Supp. auspicie], het hem weinig lykt te scheelen, Hoe veel hy voor een vriend spendeerd [ca. 1665; WNT logeeren], 'besteden' in sij seer veel tijdts vande dagh alleen spendeerde met lesen en schrijven [1695; WNT]; nnl. spenderen 'uitgeven' in men kan er ... aan iederen vinger een' krijgen; althans, als men maar geld spendeert [1809; WNT].
Ontleend, gezien de oudste datering wrsch. als financiële term via Italiaans spendere, aan middeleeuws Latijn spendere, ontstaan uit klassiek Latijn expendere 'uitgeven', dat gevormd is met het voorvoegsel ex- 'uit' en pendere 'betalen, afwegen, doen hangen (op de weegschaal)', zie pendant en pond. De klemtoon zal op -eren zijn komen te liggen naar analogie van de vele aan het Frans ontleende ww. op -éren.
Eveneens ontleend zijn: nnd. spenderen; nhd. spendieren (studententaal) 'op iets (bijv. een biertje) trakteren' [17e eeuw; Kluge]; nzw. spendera. Hetzelfde middeleeuws-Latijnse woord was al eerder ontleend als: mnl. spenden, spinden 'uitdelen, schenken, aalmoezen geven' [1350-1400; MNW]; ohd. spendōn 'geven' (nhd. spenden); oe. -spendan in forspendan 'opmaken' (ne. spend 'uitgeven').
Fries: spandearje


  naar boven