1.   spiegel zn. 'beelden terugkaatsend voorwerp'
categorie:
leenwoord, leenvertaling
Onl. spêgal 'spiegel' [951-1000; CG II-1, 115]; mnl. spigel 'beelden terugkaatsend voorwerp' [1240; Bern.], spigel 'voorbeeld' in So was dat hus van haffelghem Exempel ende spigel 'zo was het huis van Affligem (een) voorbeeld' [1265-70; CG II, Lut.K]; vnnl. spiegel 'vlak gedeelte boven de achtersteven van een schip' [1659; iWNT].
Ontleend aan de middeleeuws-Latijnse nevenvorm speglum van klassiek Latijn speculum 'spiegel', dat is afgeleid van het ww. specere 'zien, bekijken', verwant met spieden.
De betekenis in de scheepsbouw berust wrsch. op associatie met een rijkversierde spiegelomlijsting.
spiegelei zn. 'gebakken ei met hele dooier'. Nnl. Spiegel-Eyeren (mv.) [1701; iWNT], spiegelei 'stopbord met handvat' in als de schoolbrigadiertjes ... hun spiegeleieren ten hemel heffen [1955; iWNT klaar III]. Leenvertaling van Frans œuf au miroir 'id.' [1680; Rey]. De ronde stopborden van de verkeersbrigadiers en vroeger van perronchefs worden schertsend zo genoemd vanwege hun vorm.
Fries: spegel ◆ -


  naar boven