1.   gazelle zn. 'Afrikaanse herkauwer uit het geslacht der antilopen (Gazella dorcas)'
categorie:
leenwoord
Nnl. gasellen (mv.) 'herkauwers' [1720; WNT vogelstruis].
Ontleend aan Frans gazelle 'id.' [1690; Rey] < Arabisch ḡazāla (v) 'gazelle', mogelijk via Spaans gacela 'id.'. Het Arabische zn. hoort bij het ww. ḡazala 'spinnen, flirten, lonken, het hof maken': de gazel wordt als een bevallig dier gezien.
Arabisch ḡazāla is de vrouwelijke vorm bij ḡazāl. In het Noord-Afrikaanse Arabisch wordt de ā- uitgesproken als /è:/, vanwaar vormen als Spaans gacela, Portugees gazella, Italiaans gazzella, Frans gazelle.
algazel zn. 'sabelantilope'. Nnl. Algazel 'zeker dier' [1852; WNT afsnijden], 'sabelantilope' [na 1950; EDale], 'id.' [1975; WNT Aanv. sabelantilope]. De algazel is een soort gazelle met lange spitse horens, die in de streek van herkomst (Sahara) uitgestorven is, maar waarvoor een fokprogramma bestaat in diverse dierentuinen, waaronder Artis in Amsterdam. Het woord is ontleend aan het (Noord-Afrikaans)-Arabische ḡazēl, ditmaal rechtstreeks en inclusief het Arabische lidwoord al- 'de'.
Fries: gazelle -


  naar boven