1.   gehucht zn. 'buurtschap, dorpje zonder kerk'
categorie:
geleed woord
Mnl. ghehochte, ghehuchte: eerst als toponiem in Oost-Vlaanderen: in loco qui dicitur ghehuchte. jn parrochia sancti martini 'op de plaats die (Het) Gehuchte heet, in Sint-Martinus-Parochie' (in Ronse) [1272; CG I, 233], Dit gesciede, alsict verneme, bi Loven, in .i. gehochte clene 'dit geschiedde, zoals ik verneem, in een klein gehucht bij Leuven' [1315-35; MNW-R]; vnnl. gehucht [1519; WNT].
Collectiefafleiding met ge-te van hof in de oude betekenis 'woning'. Al vroeg, nog voor de schriftelijke overlevering, van *ghehofte overgegaan in ghehochte (zie achter). Omdat de bouw van het woord nu niet meer doorzichtig was, kon de eind-e wegvallen naar analogie van alle andere woorden op -ocht, -ucht. In de vorm met -u- is umlaut opgetreden.
Germaanse equivalenten zijn er alleen in het Duits: mnd. gehuchte; mhd. gehofte (nhd. Gehöft).


  naar boven