1.   geboomte zn. 'bomen'
categorie:
geleed woord
Mnl. datter gheboemte up staet 'dat er bomen op staan' [1285; CG II, Rijmb.], hi quam op enen dach tenen bossche, diemen te hetene plach Dat Geboemte in dat lant 'hij kwam op een dag bij een bos dat men in dat land Het Geboomte placht te noemen' [1300-50; MNW-R].
Collectiefafleiding van boom met ge-te.
Mnd. gebomte 'geboomte'.
Naast Middelnederlands geboomte bestond ook de afleiding boomte zonder ge-: alre boomten, alre boemten 'van alle bomen' [1469; MNW-P].


  naar boven