1.   misselijk bn. 'zich ellendig voelend m.b.t. de spijsvertering'
categorie:
geleed woord
Mnl. misselijc 'onderling verschillend, divers' in men vindet misselike bome jn arderike 'er zijn diverse bomen op aarde' [1287; VMNW], hets misselic 'het is onzeker' [1287; VMNW], Misselike tonghe ...: Duuts, Dietsch, Brabants, Vlaemsch, Zeeus, Walsch, Latijn, Griex ende Hebreeus 'diverse talen: ...' [1300-50; MNW-R], misschien al 'zonderling' in Serpente ende menegherande diere, Van so misseliker maniere 'slangen en velerlei dieren, van zo verschillende (vreemde?) aard' [1390-1410; MNW-R], 'zonderling, vreemd, raar' in Dat ware emmer een messeleec dinc 'dat zou in elk geval een rare zaak zijn' [1400-20; MNW-R], 'ongepast' in die misselike ghiericheit [ca. 1475; MNW]; vnnl. van zinnen misselic 'grillig, wispelturig' [1529; iWNT], Ock! ick ben soo misselijck 'ik voel me zo onwel' [1610-19; WNT]; nnl. Ik word misselijk van uw bouillon [1889; iWNT].
Os. mis(si)līk, mislīk; ohd. mis(si)līh (nhd. mißlich); ofri. mislīk; oe. mis(se)līc; got. missaleiks; < pgm. *missa-līka- 'onderling verschillend, verscheiden', afleiding van *missa- 'afwijkend', zie mis-, met het achtervoegsel -līka-, zie -lijk.
De oorspr. betekenis is 'onderling verschillend, divers'. Hieruit kon via 'afwijkend', 'vreemd, zonderling' en 'ongepast, verkeerd, onaangenaam' de betekenis 'zich onaangenaam voelend' ontstaan. Deze laatstgenoemde betekenis heeft zich vernauwd tot 'neigend tot braken'. Van de overige genoemde betekenissen komen sommige nog sporadisch voor, bijv. in een misselijke kerel 'een onaangename man', een misselijke streek 'een ongepaste, gemene streek'.
Fries: mislik


  naar boven