1.   meubel zn. 'stuk huisraad'
categorie:
leenwoord
Mnl. meubel, muebel, moebel (bn.) 'roerend, verplaatsbaar', vrijwel altijd in de verbinding meubel ende onmeubel 'roerend en onroerend (goed)', bijv. in huus ende herue ende land moebel ende onmoebel 'huis en grond en land, roerend en onroerend goed' [1291; VMNW]; vnnl. meuble goedinghen [1545; Stall.], meuble goedinghe 'roerende goederen' [1562-92; MNW], ook zelfstandig gebruikt in eenig meubele; meuble ofte cathevl 'gerei, stuk huisraad' [1558; Stall.], Peerden, Wagenen, Koeyen, Beesten of eenige andere Meublen 'paarden, wagens, koeien, beesten of enig ander roerend goed' [1586; WNT], dan alleen nog het zn. meubel 'voorwerp voor huiselijk gebruik' in haer' vingerhoed ... het kokertjen ... meubeltjens 'haar vingerhoed, het kokertje, spulletjes' [1656; WNT]; nnl. meubel 'stuk huisraad om kamers mee te meubileren, zoals tafel, bank, enz.' in Meubilen die na die Plaatsen tot het houden van haar verblyf zullen werden gebragt 'Stukken huisraad die naar die plaatsen zullen worden gebracht voor hun verblijf aldaar' [1754; WNT].
Ontleend aan Frans meuble '(stuk) huisraad' [1530; TLF], eerder al 'waardevol voorwerp' [1360-70; TLF], zelfstandig gebruik van het oudere bn. moebles 'goed verplaatsbaar' [ca. 1165; TLF], dat bestond naast middeleeuws Latijn mobile 'roerend goed'. Dit is ontwikkeld uit Laatlatijn res mobiles 'roerende zaken', waarin mobiles het mv. is van klassiek Latijn mōbilis 'verplaatsbaar', zie mobiel 1 'beweeglijk, verplaatsbaar', en waarin rēs het mv. is van rēs 'ding, belang, aangelegenheid', zie realiseren. De betekenis 'stuk huisraad' is in de Vroegnieuwnederlandse periode opnieuw aan het Frans ontleend.
Fries: meubel


  naar boven