1.   vol bn. 'niet leeg; volledig'
Onl. fol 'niet leeg, gevuld' in daga folla 'hele dagen' [10e eeuw; W.Ps.], min hoiuet is fol douwes 'mijn hoofd is vol dauw' [ca. 1100; Will.]; mnl. vol ook 'volkomen' in vollen danc So motti hebben 'alle dank komt u toe' [1265-70; VMNW].
Os. ful (mnd. vul); ohd. fol (nhd. voll); ofri. ful, fol (nfri. fol); oe. full (ne. full); on. fullr (nzw. full); got. fulls; alle 'vol', < pgm. *fulla-. Zie ook de afleiding vullen.
Pgm. *fulla- is met assimilatie ontstaan uit ouder *fulna- < pie. *plh1-nó- en is verwant met: Latijn plēnus (zie ook plenair); Sanskrit pūrṇá-; Avestisch pərəna; Litouws pìlnas; Oudkerkslavisch plĭnŭ (Russisch pólnyj); Oudiers lán; alle 'vol'. Dit is een afleiding van de wortel *pleh1- 'vullen, vol worden' (LIV 482), waaruit, al dan niet met andere achtervoegsels o.a.: Latijn -plēre (verl.deelw. -plētum) 'vullen' (zie compleet); Grieks plḗrēs 'vol', plḗthein 'vol worden'; Sanskrit prṇā́ti 'vult'; Albanees plot 'vol'. Zie verder nog de verwante woorden volk en veel en de aldaar genoemde Indo-Europese woorden, en zie de leenwoorden plebs en politiek 1.
In combinatie met werkwoorden was vol in het Middelnederlands productief met de betekenis 'tot het einde, door en door', bijv. volhoren 'tot het einde toe aanhoren', volleiden 'tot een bepaald (eind)punt brengen', volleven 'tot het einde toe leven', volspreken 'geheel uitspreken' [alle 13e eeuw; VMNW]. Enkele daarvan zijn tot op heden blijven bestaan, bijv. volbrengen 'tot volle ontwikkeling brengen, voltooien', voldoen 'vervullen, nakomen (van een wens, belofte, verplichting e.d.)', zie voldoende, volgroeien 'tot volledige ontwikkeling komen', en zie verder volharden, voltooien en voltrekken. Van sommige is alleen het verl.deelw. nog in gebruik, soms met een autonome betekenisontwikkeling, bijv. volkomen, volleerd, volmaakt, volslagen, volstrekt en volwassen.
Fries: fol


  naar boven