1.   hurken ww. 'zich krommen met gebogen knieën'
categorie:
etymologie onduidelijk
Eerst vormen zonder -r-: mnl. huken 'hurken' [1400-50; MNW], huycken neder [1477; Teuth.]; vnnl. hucken 'hurken, het lichaam naar de grond bewegen' [1599; Kil.]; dan ook hurcken, horcken 'hurken' [1599; Kil.], hurckt ... by my neer (gebiedende wijs) [1615; WNT nederhurken].
Mogelijk is hurken door metathese ontstaan uit een vorm *huck(e)ren, frequentatief van hucken 'hurken', dat alleen nog in het BN als hukken voorkomt en dat wrsch. een intensiverende variant is van mnl. huken; dat is ook de geaccepteerde etymologie van Zweeds (vero.) hurka 'hurken' [1715; SAOB], naast huka [1621; SAOB], uit Oudnoords hokra, hoka 'kruipen'. FvW en NEW zien hurcken als contaminatie van een (niet geattesteerd) mnl. *huren 'hurken' met hukken. Wel geattesteerd is mhd. hūren 'hurken' (nhd. vero. hauern), maar in het Duits is een vorm met -rk- juist weer onbekend.
Bij vnnl. hucken mnd. hucken; nhd. hocken (dial. ook hucken); wrsch. intensiverende nevenvormen bij mnl. huken, huiken; mnd. huken; mhd. hūchen; on. húka (nzw. huka); allen 'bukken, hurken'. Het is weinig wrsch. dat deze vormen zijn ontstaan uit *hōk-jan- als causatief bij hoek, en dus een oorspr. betekenis 'een hoek vormen' hebben gehad. Daarnaast bestaat mhd. hūren 'hurken' (nhd. verouder hauern); on. hoka, hokra 'kruipen' (nzw. huka en (verouderd) hurka 'hurken'). Opvallend zijn de volgende Germaanse vormen met k-: mnd. kūren 'loeren' (> nhd. kauern 'zich bukken, hurken'); on. kúra 'stil liggen' (nzw. kura, nde. en nno. kure 'hurken'); me. (wrsch. < on.) couren 'sluipen, loeren' (ne. cower 'ineenkrimpen, zich klein maken (van angst)'). De synonymie en gedeeltelijke klankovereenkomst met mhd. hūren kan nauwelijks toevallig zijn, maar de aard van dit verband is duister. Wellicht is hūren ontstaan door volksetymologische invloed van een ander woord.
Verdere herkomst onbekend. Er zijn geen Indo-Europese verwanten, maar mogelijk een afleiding van de wortel pie.*keu- 'zich krommen, buigen', zoals wellicht in hoog en misschien ook in heup, heuvel, huig.
Mnd. kūren, on. kúra lijkt een erfwoord te zijn, met parallellen in Grieks gȳrós 'rond, gebogen' en Armeens kor 'id.'. Op de ouderdom van de Germaanse woorden wijst bovendien Fins kuuro 'hurkende houding; schuilplaats', dat een Germaanse ontlening is.
hurken zn. mv. 'fictief lichaamsdeel'. Alleen in de verbinding op de (zijn etc.) hurken zitten 'hurken', in sacken op sijn hurcken 'gaan hurken' [1611; WNT]; daarnaast ook het zn. hukken bij het ww. hukken 'hurken', eveneens 17e eeuw. Wrsch. is de stam van deze werkwoorden als zn. opgevat, maar van een dergelijke woordsoortovergang bestaan in het Nederlands geen andere gevallen. Wat het aspect 'fictief lichaamsdeel' betreft is hoogstens vergelijkbaar het woord lurven. In het Zweeds bestaan de vergelijkbare uitdrukkingen sitta på huk 'op de hurken zitten' en (verouderd) sitta på hurken 'id.' [resp. 1636, 1789; SAOB].


  naar boven