1.   blussen ww. 'vuur doven'
categorie:
geleed woord
Mnl. bluschte (pret.) [1285; CG II, Rijmb.]; vnnl. blusschen, blesschen [1599; Kil.].
Met be- gevormd uit het werkwoord lessen 'stillen, blussen', met syncope van de klinker in de onbeklemtoonde eerste lettergreep; de -e- werd tot -u- onder invloed van de -l-, zoals ook bij schulp naast schelp en spul naast spel (zie Schönfeld 1970, par. 44).
Fries: blusse


  naar boven