|
1. |
oogappel zn. 'zichtbaar deel van het regelboogvlies; lieveling' categorie: geleed woord Mnl. oge appel 'pupil' [1240; Bern.], 'oogappel' in den oge appel dat es dat brune dat ront es '... dat is het bruine dat rond is' [1351; MNW-R]; vnnl. hy beschudde hem ghelijck enen oochappele 'hij beschouwde hem als zijn oogappel' [1688; Liesveldt, Deut. 32:10]. Samenstelling van oog en appel 1, naar de ronde vorm. Overdrachtelijk wordt de oogappel voorgesteld als het dierbaarste wat men bezit. Dit gebruik heeft zijn oorsprong in enkele bijbelpassages en is later in de algemene taal doorgedrongen. Fries: eachappel
|
naar boven
|