1.   camping zn. 'kampeerterrein'
categorie:
pseudo-leenwoord
Nnl. camping 'het kamperen' [1941; Verschueren], camping 'kampeerterrein' [1958; Reinsma 1975].
Dit is een pseudo-Engels woord, wrsch. een verkorting van een (Amerikaans-)Engelse vorm als camping-place 'plaats waar het leger kamp maakt' [1616; OED], camping-ground 'terrein waar kamp gemaakt wordt, waar de tenten worden opgeslagen' [1867; OED]; Engels camping- is een vorm van het werkwoord camp 'kamp maken, kamperen', een afleiding van het zn. camp 'legerplaats' < Normandisch- of Picardisch-Frans camp 'veld' < Latijn campus 'veld, exercitieterrein, slagveld', zie kamp 1, kamp 3. Het is niet duidelijk via welke taal het woord zich verbreid heeft: ook bijv. Frans camping, Spaans camping, Duits Camping, Zweeds kamping, Bulgaars kamping; zie ook camper.
De Engelse term is camp site.
Fries: camping


  naar boven