1.   motregen zn. 'fijne regen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. mot 'fijne regen', eerst alleen in afleidingen en samenstellingen: de lucht was motachtich [1622; iWNT], motregen [1658; iWNT], dan ook als simplex mot [1672; iWNT].
Samenstelling met een verduidelijkend tweede lid regen van het zn. mot, dat wrsch. hetzelfde woord is als mnl. mot 'fijn stof' zoals in de samenstellingen torfmot 'turfmolm' [1460-87; MNW] en styenmut 'steengruis' [1373-76; MNW]; nog Gronings mot 'turfmolm, opveegsel', motblik 'stofblik'.
Mnd. mut 'gruis, afval'; mhd. mot 'zwarte, veenachtige aarde'; nfri. mot 'turfmolm'; oe. mot 'turfmolm, afval' (ne. mote 'stofje'); nzw. dial. muta 'motregenen'.
Verdere herkomst onbekend. Er zijn geen verwante woorden buiten het Germaans.
Fries: motrein


  naar boven