1.   mevrouw zn. 'aanspreekvorm voor een vrouw'
categorie:
geleed woord
Mnl. Mine vrouwe die coninghinne 'mijn vrouwe de koningin' [1300-25; MNW-R], an mer vrouwen 'aan mijn heerseres' (hier nog met verbogen voornaamwoord) [1343-44; MNW mer III], recht ende justicie ..., ghegheven ende verleent by mevrauwe Marye [1488; MNW inbrekere]; vnnl. mevrouw(e) 'getrouwde vrouw van deftige stand' in dat hunne Huys-vrouwen worden ghenoemt oft ghe-intituleert, Me-vrouwe 'dat hun echtgenotes worden betiteld als mevrouwe' [1595; iWNT].
Samenstelling van mijn 1 en vrouw, gebruikt als titel van de landsvrouwe of een andere aanzienlijke vrouw, naar analogie van meneer uit mijn heer.
In het Middelnederlands werden adellijke of anderszins belangrijke vrouwen betiteld als vrouwe. Het woord mevrouw ging men pas later gebruiken. In de loop van de tijd werd deze aanspreektitel steeds algemener: vanaf de Vroegnieuwnederlandse periode kon elke getrouwde vrouw van enigszins hogere stand mevrouw genoemd worden en in de 20e eeuw werd het woord de algemene aanspreektitel voor elke getrouwde vrouw, waarbij het contrasteerde met juffrouw 'ongetrouwde vrouw'. Na de Tweede Wereldoorlog verdween de gewoonte om in het sociaal verkeer onderscheid te maken tussen getrouwde en ongetrouwde vrouwen en werd mevrouw de algemene aanspreektitel voor elke volwassen vrouw.
Fries: mefrou < ndl.


  naar boven