1.   poen 1 zn. 'geld'
categorie:
leenwoord
Vnnl. poen 'geld' in heur erfgenaam ... leeft anders met de poen [1698; WNT]; nnl. poen 'geld' in al de poen verquist [1708; WNT], 't is alleman om poen te doen [1840; WNT].
Een Bargoens woord waarvan de herkomst onduidelijk is. Mogelijk ontleend aan Jiddisch ponem 'gezicht', zie ponem, en dan een verwijzing naar de afbeelding van de vorst(in) op munten. Samenhang met Latijn pecūnia 'geld, bezit', afleiding van pecū 'kudde', verwant met vee, valt niet aan te tonen; hetzelfde geldt voor Frans poignon 'handvol, vuistvol' en poigne 'vuist' < Latijn pugnus 'vuist', verwant met pungere 'prikken, steken', zie punt.
Literatuur: Endt 1972
Fries: -


  naar boven