1.   flecteren ww. 'verbuigen of vervoegen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. flecteren alleen in woordenboeken, met een algemene betekenis 'buigen' [1650; Hofman], maar wrsch. nooit algemeen gebruikt, behalve in de vaktaal van geneeskundigen: nnl. flecteren 'buigen (van ledematen)' [1847; Kramers] en taalkundigen: flecteren 'verbuigen of vervoegen (van woorden)' [1824; Weiland], zie ook buigen.
Ontleend aan Latijn flectere 'buigen, veranderen', waarvan de verdere herkomst onduidelijk is. Zie ook de afleiding flexibel.
flexie zn. 'verbuiging, vervoeging'. Hetzelfde patroon als bij het werkwoord: vnnl. flectie 'buiging' [1663; Meijer]; nnl. flexie 'buiging, woordbuiging' [1847; Kramers]. Ontleend aan Latijn flexio 'buiging, verandering', afleiding van flectere. Zie ook buiging.
Fries: flektearje ◆ fleksje


  naar boven