1.   flapuit zn. 'iemand die zijn gedachten meteen uitspreekt'
categorie:
geleed woord
Nnl. hij is een rechte flapuit 'hij is een echte flapuit' [1793; WNT].
Afleiding van het werkwoord uitflappen 'openhartig gedachteloos zeggen' (zie zo, dat moest ik er eens eerst uitflappen) [1793; WNT uitf-], gevormd uit uit en flappen, dat wrsch. een afleiding is van flap of flabbe, zie flabberen). Uitflappen is vergelijkbaar met bijv. uitslaan, uitklappen, die ongeveer hetzelfde (kunnen) betekenen.
Fries: flapĂșt


  naar boven