1.   kangoeroe zn. 'groot Australisch buideldier'
categorie:
leenwoord
Nnl. Kanguro [1774; WNT], kangoeroe [1856; WNT].
Ontleend aan Engels kangooroo 'id.' [1770; OED], kangaroo [1773; OED]. De naam werd in het Engels ingevoerd door de bioloog Joseph Banks, die meereisde op de ontdekkingsreis van James Cook rond Australiƫ. Aan noordoostkust van Australiƫ, waar hun schip strandde, werd de soort kangoeroe die daar leefde in de plaatselijke aboriginaltaal, het Guugu Yimidhirr gangurru 'grote zwarte kangoeroe' genoemd. De Engelsen generaliseerden kangaroo tot alle soorten kangoeroes die in Australiƫ voorkwamen.
De nog steeds regelmatig gehoorde bewering dat het woord eigenlijk 'ik weet het niet' betekent, het antwoord dat inheemsen gaven op de vraag "wat is dat voor een beest?", is een broodjeaapverhaal.
Al eerder dan de Engelsen beschreven de Hollandse ontdekkingsreizigers de kangoeroe als een Dier als een Haes, met groote lepels [1697; WNT].


  naar boven