1.   modder zn. 'slijk, mengsel van aarde met water'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. *moda in de plaatsnaam modekote 'onbekende plaats in Overijssel' (met een tweede lid 'kleine woning') [wrsch. 12e eeuw; Künzel]; mnl. moder, muedre 'modder, slijk' in Jn eenen waterlosen pit. Dar muedre inne was harde vele 'in een waterloze put waar zeer veel modder in zat' [1285; VMNW], modder 'id.' [1390-1410; MNW-R].
Ontstaan uit mnl. modre, moder door geminatie van de medeklinker voor -r-, zoals ook in akker.
Mnd. moder, modder 'modder, slijk' (waaruit door ontlening; mhd. moder, nhd. Moder 'verrotting, molm'; nzw. mudder), nfri. modder; < pgm. *mudra- 'modder, slijk'. Hierin is *-ra- wrsch. een achtervoegsel, getuige de semantisch nauw verwant woorden: mnl. mod, modde 'modder, vuiligheid' [1477; Teuth.]; mnd. mudde 'modder'; mhd. mot 'id.'; me./ne. mud 'id.'; nzw. modd 'vuile sneeuw'.
Verdere etymologie onzeker. Misschien verwant met: Sanskrit mūtra- 'urine'; Avestisch mūþra- 'vuiligheid'; Iers mothar 'moeras'.
Fries: modder


  naar boven