1. |
betalen ww. 'geld doen toekomen; vergelden' categorie: geleed woord Mnl. betalen 'betalen' [1265-70; CG II, Lut.K], 'zich kwijten van', betaelt (verl.deelw.) 'vergolden, betaald gezet' [1276-1300; CG II, Kerst.]. Afleiding met be- van het Middelnederlandse werkwoord talen: taelne (infinitief) 'spreken' [ca. 1280; MNW], talen 'vertellen' [1321; MNW], 'in rechte spreken', ook 'betalen' [1370; MNW], zie ook talen. Dit woord is enerzijds afgeleid van het zn. mnl. tale 'wat iemand zegt', zie taal en anderzijds van mnl. tal 'aantal, getal', zie tal. Mhd. bezaln 'natellen, berekenen' (nhd. bezahlen 'betalen'); ofri. bitalia 'betalen' (nfri. betelje). Dit zijn afleidingen van een simplex: os. talon 'berekenen'; ohd. zalōn 'tellen, berekenen, betalen, overdenken' (mhd. zalen '(op)tellen, berekenen, berichten, vertellen'); ofri. talia 'tellen, rekenen'; oe. talian 'rekenen, vertellen'; on. tala 'spreken'; < pgm. *talōn-. Literatuur: Philippa 2000 Fries: betelje
|