1.   modaal 2 bn. 'het meest voorkomend'
categorie:
leenwoord
Nnl. modaal 'het meest voorkomend; doorsnee' [1976; Reinsma 1984].
Ontleend aan de Engelse statistische term modal 'meest voorkomend' [1897; OED], later ook 'representatief, typisch' [1944; OED], een toegevoegde betekenis aan het al bestaande modal 'modaal' [1569; OED] (gebruikt in logica, taalkunde, recht en musicologie), een ontlening aan middeleeuws Latijn modalis, op basis van het zn. mode 'top van een kansverdeling', een vakterm uit de statistiek, die ontleend is aan Latijn modus 'maat, omvang', zie mode.
De ontlening zal vergemakkelijkt zijn doordat in het Nederlands de aan het Latijn ontleende term modus voor 'top van een kansverdeling' gebruikt werd. Tegenwoordig wordt modaal vooral gebruikt in modale werknemer [1976; Van Dale] en Jan Modaal [1984; Van Dale].
Literatuur: M.L. Wijvekate (1960), Verklarende statistiek, Utrecht, Antwerpen
Fries: modaal


  naar boven