1.   slaken ww. 'uiten'
categorie:
geleed woord
Mnl. slaken 'slap maken of worden, verslappen, verzachten' in darmen alrande venijn mede slaket 'waar men allerlei vergiften mee neutraliseert' [1287; VMNW], dat sel ... die stijfheit verlichten slaken sachten 'dat zal de stijfheid verlichten, verslappen, verzachten' [1351; MNW-P], 'loslaten, in vrijheid stellen' in dewelke uter vanghenesse ... ghijnc, zonder gheslaect te sine van den bailliu 'die de gevangenis uitging zonder door de Baljuw in vrijheid gesteld te zijn' [1383; MNW]; vnnl. 'uiten' in hoe wel ... de lieden hueren danck slaecken 'hoewel de mensen hun dank tonen' [16e eeuw; MNW]; nnl. slaken 'uiten van een geluid of kreet' slaekte ... bange zuchten [ca. 1715; iWNT], slaakte ... een' gillenden kreet [1842; iWNT gillen I].
Afleiding van het bn. slac 'slap', zoals in mnl. hare peesen worden slac 'hun boogpezen werden slap' [1300-25; MNW-R]; slak 'slap, los' nog West-Vlaams. Uit de oorspr. betekenis 'verslappen' ontstond via 'loslaten, in vrijheid stellen, laten gaan' de huidige betekenis 'uiten', met name gezegd van kreten of geluiden. Het bn. is verouderd, evenals het werkwoord in zijn oude betekenissen. Zie ook slabakken.
Bij mnl. slac: os. slak (mnd. slak); ohd. slak; oe. slæc (ne. slack); on. slakr (nzw. slak) < pgm. *slaka-. Met een andere ablaut pgm. *slōk; on. slókr 'luiwammes' (nzw. sloka 'slap naar beneden hangen').
Verwant met Oudgrieks lagarós 'slap'. De pie. wortel (met uitbreiding) die op grond van deze vormen te reconstrueren valt is: *sleH1-g-, met als ablauten: *sloH1-g- en *slH1-g-. Deze laatste, de nultrap, zou in het Germaans eigenlijk *sulk- moeten opleveren, een vorm die in het ne. sulky 'chagrijnig' tevoorschijn komt. Indien de s in pgm. *slaka- een s-mobile is dan is het woord ook verwant met Latijn laxus 'slap', zie verder laken 2. Ook wordt hiermee Grieks lḗgein 'ophouden, zich ontspannen' in verband gebracht (PIE *sleH1-g-).
Fries: -


  naar boven