1.   slagregen zn. 'krachtige regen'
categorie:
geleed woord
Mnl. slachreghen 'krachtige regen of regenbui' in een vloet haestelec van slachregene ... ghewassen lopende 'een snelstromende, door hevige regenval gestegen, rivier' [ca. 1483; MNW], Na desen wynt quam eenen groten slachreghen '... een krachtige regenbui' [1488; MNW]; vnnl. een groote donderslaghe oft slachreghen [1566; iWNT].
Wrsch. een samenstelling van slag en regen, waarbij het eerste lid een intensiverende betekenis heeft: 'krachtige, plotselinge regen, als van een slag'. Een vergelijkbare samenstelling is slach-vlaeghe 'id.' [1599; Kil.].
Mnd. slachregen; mhd. slegeregen (nhd. Schlagregen); nzw. slagregn 'slagregen'. Volgens Boutkan (2003) zou het eerste lid in Nederlands slagregen terug kunnen gaan op Middelnederduits slagge 'langdurige miezerregen, fijne sneeuw e.d.', zie slak 2; de associatie met slag 'harde klap' zou dan slechts volksetymologisch zijn. De betekenis van slagregen en de betekenis 'miezersneeuw e.d.' zijn echter juist sterk contrasterend, en betekenisoverdracht lijkt dus onwaarschijnlijk. In het Zweeds bestaat bovendien een duidelijk vormverschil tussen de samenstellingen slagregn 'slagregen' [1516] en dial. slaggregn 'natte sneeuw' [1741].
Literatuur: D. Boutkan (2003), 'Lithuanian šlãkas, Old Norse slag', in: A. Bammesberger & T. Vennemann (red.), Languages in Prehistoric Europe, 245-252
Fries: slachrein


  naar boven