1.   -halve achterv. 'namens, wegens'
categorie:
geleed woord
Onl. in northhalvon, ōsterhalvon 'ten noorden, oosten van' [10e eeuw; W.Ps.], halva 'zijde, kant' in an allen haluon 'aan alle kanten' [ca. 1100; Will.], bōsthalf (= be-oost-half) 'ten oosten van' [1181-1210; Künzel]; mnl. halve 'zijde, richting' in in allent halven 'aan alle kanten, overal' [ca. 1350; MNW], van des godshus halven 'uit naam van de kerk' [1277; MNW].
Oorspr. een zn. bij half, met de betekenis 'zijde'. Als simplex is het woord in het Nederlands verdwenen, ten gunste van de afleiding helft.
Os. halƀa (mnd. halve); ohd. halba (vnhd. Halbe 'zijde, richting'; nhd. -halb(en) in dezelfde functie als in het nnl., halben (vz.) 'wegens'); oe. healf 'zijde, helft' (ne. half 'helft'); on. halfa 'zijde, helft' (nzw. halva); got. halba; < pgm. *halbō-.
De betekenis 'zijde, kant, richting' blijft in het Oud- en Middelnederlands in het algemeen beperkt tot de verbindingen met windrichtingen en allen, en zie ook behalve (vergelijk daarbij Engels side 'zijde, kant' in besides 'bovendien, behalve'). Gebruikelijk is in het Middelnederlands wel al de overdrachtelijke betekenis 'vanwege, namens', letterlijk 'van de kant van', in de vaste verbinding van + genitief + halven; bij voornaamwoorden ook zonder van, zoals derhalve en de verouderde schrijftaalwoorden weshalve, uwenthalve, allenthalve. Als vereenvoudiging is hieruit, met dezelfde betekenis, het woordvormingsproces zn. + -s- + -halve ontstaan, dat ook nu nog steeds productief is, met name in verbindingen met abstracta op -heid, bijv. beleefdheidshalve [1735; WNT beleefdheid]. Verbinding met uitheemse woorden is zeldzaam, een uitzondering is coulancehalve in verzekeringsjargon.


  naar boven