1.   kuil zn. 'uitholling in de grond'
categorie:
etymologie onduidelijk
Onl. *kūla 'kuil', in de toponiemen Leincultum (gelatiniseerd), letterlijk 'Leemkuil' [1131, kopie 17e eeuw; Künzel], Waterculen, letterlijk 'Waterkuilen' [1176, kopie 18e eeuw; Künzel]; mnl. cule 'uitholling in de grond' [1240; Bern.], cuyl 'id.' [1458; MNW-P].
Mnd. kūle 'kuil; buil, teelbal', waaruit door ontlening nhd. Kuhle 'kuil'; mhd. kūle 'kuil; buil, bolling' (nhd. dial. Kaule, Kaulkopf 'pos, vis met bolle kop'); on. kúla 'buil'; < pgm. *kūlō-. De betekenissen 'bolling' en 'uitholling' hebben een gemeenschappelijk element 'welving'. Misschien ablautend verwant met pgm. *keula- 'schip' (dan wellicht oorspr. 'gewelfd vaartuig'), zie kiel 2 'bodembalk van een schip', en met nno. køyla 'goot, kanaal' < pgm. *kaulō-.
Verdere etymologie onduidelijk. Er zijn geen met zekerheid verwante woorden buiten het Germaans. Traditioneel voert men pgm. *kūl-/*keul- wel terug op een l-uitbreiding van een wortel pie. *geu-/*gū- 'buigen, welven' (IEW 393-398), waarvan ook andere woorden afgeleid worden, zoals kogel, koon, koot, kot, kuit 1, kut, mnl. codde 'knuppel' (zie koddig). De niet-Germaanse woorden die door IEW genoemd worden, bijv. Sanskrit gōla- 'kogel', Litouws gùgė 'bult', Russisch vero. gúglja 'bult, knobbel' en Armeens kori 'kanaal', vormen echter een zeer kleine minderheid vergeleken met het aantal Germaanse. De Indo-Europese basis voor deze woorden is dus erg zwak.
Fries: kûle


  naar boven