1.   -s 2 bijwoordelijk achterv.
Onl. els 'behalve' [ca. 1100; Will.] (mnl. el(s)); mnl. altoos (< *al-toge-s) 'altijd', anders 'op een andere manier' [beide begin 13e eeuw; VMNW].
De bijwoordelijke -s is oorspr. een genitiefuitgang. De genitief van naamwoorden en voornaamwoorden kon in het Germaans gebruikt worden als aanduiding voor plaats of tijd of modaliteit, bijv. in anders, daags, rechts, slechts, soms, zelfs. In de versteende bijwoordelijke bepalingen voor dagdelen en weekdagen, bijv. 's morgens < des morgens en 's woensdags < des woensdags is de genitief door het lidwoord nog goed herkenbaar. Omdat deze genitieven met bijwoordelijke functie zo vaak voorkwamen, groeide de uitgang -s uit tot een bijwoordelijk achtervoegsel, dat in de loop van de tijd op allerlei manieren gebruikt kon worden (Schönfeld 1970, par. 194): achter reeds bestaande bijwoorden (zie bijv. ergens, elders, immers, trouwens), achter het verkleiningssuffix (bijv. in dunnetjes, fijntjes, warmpjes, zachtjes), bij voorzetselverbindingen (zie bijv. achterbaks, telkens, terloops, tevens), bij deelwoorden (zoals in doorgaans, onverhoeds, vergeefs, vervolgens, willens, zie willen). Sommige van deze bijwoorden zijn later (ook) voorzetsel geworden, bijv. jegens, langs, volgens.


  naar boven