1.   ouderwets bn. 'uit de tijd'
categorie:
geleed woord
Vnnl. oudewets(ch) 'eruitziend als iets of iemand uit vroeger tijd' in van aanschyn en gelaat oudewetsch 'wat betreft uiterlijk en gedrag als iemand uit vroeger tijd' [1635; WNT], ouderwets(ch) 'antiek' in Den toorn door syn ouderwets hulsel ... laet hem oock uyterlijck aensien, van een bysonder oudt Gebouw te wesen 'de toren laat door zijn antieke kap ook aan de buitenkant zien bij een bijzonder oud bouwwerk te horen' [1667; WNT hulsel]; nnl. ook m.b.t. de aard, in ouderwetsche werken 'ouderwetse boeken' [1793; WNT].
Afleiding met bijvoeglijke -s van oud en wet in de betekenis 'aard, gebruik, gewoonte, mode', zoals dat bijv. voorkomt in mnl. Item XII bombaerden van der hauder wet 'zo ook 12 blijdes volgens de oude gewoonte' [ca. 1488; MNW wet I] en Clerke van der niewer wet 'nieuwerwetse geestelijken, geestelijken die zich niet aan de traditionele gewoontes en voorschriften houden' [1285; VMNW clerke]. Vnnl. oudewets betekent dus letterlijk 'volgens de oude gewoontes'. Later werd een -r- ingevoegd onder invloed van de comparatief ouder van oud.
nieuwerwets bn. 'modern'. Vnnl. Nieuwerwetse roos 'nieuw soort roos' [1684; iWNT parel]; nnl. Een nieuwerwetse dragt 'een nieuwe mode' [1717; Marin NF], Nieuwerwetsche Dichters 'moderne dichters' [1765; WNT]. Gevormd met nieuw naar analogie van ouderwets.
Fries: âlderwetsk


  naar boven