1.   loft zn. 'type appartement'
categorie:
leenwoord
Nnl. loft 'grote, als woning ingerichte dakverdieping van een gebouw' in drie gigantische 'lofts' (in New York) [1990; NRC], de loft van het Atrium-gebouw (in Amsterdam) [1991; NRC].
Ontleend aan Amerikaans-Engels loft, i.h.a. 'vliering, zolder(kamer), ruimte onder het dak' [voor 1300; OED], in het Amerikaans-Engels ook specifiek 'een van de bovenste verdiepingen van een pakhuis of fabriekspand' [16e eeuw; OED]. Het Engelse woord is ontleend aan Oudnoords loft, nevenvorm van lopt 'lucht, hemel, zolderkamer', hetzelfde woord als lucht.
De benaming raakte in de Verenigde Staten in zwang toen veel oude fabriekspanden werden omgebouwd tot woongebouwen: de ruime maten maakten hoge, vrij indeelbare woningen zonder tussenmuren mogelijk.
Fries: -


  naar boven