1.   mazelen zn. 'kinderziekte (morbilli)'
categorie:
substraatwoord
Mnl. masel 'zweer of vlek op de huid', meestal in het meervoud: van den poucken ende van den maselen 'over de pokken en de mazelen' [1351; MNW-P], massele, dye men bernet 'bloedvatgezwellen, die men wegbrandt' [1477; MNW]; vnnl. veel masselen aen sijn been 'veel zweren op zijn been' [1544; MNW], de maselen 'de mazelen als kinderziekte' [1573; Thes.], mazelen 'id.' [1691; Sewel].
Os. masala 'bloedgezwel' (mnd. mas(s)ele, maselen 'mazelen'); ohd. masala 'id.' (mhd. masal(e)); nfri. hûnemiezel 'zweer aan de vinger', mûzels 'mazelen' (o.i.v. mûs 'muis' of mnd. muse 'wond, vlek'); < pgm. *masalō-. Me. maseles 'mazelen' [voor 1325; OED] (ne. measles) is wrsch. aan het mnl. of mnd. ontleend. Nhd. Masern 'mazelen' [1579; Kluge21], met -r- o.i.v. Maser 'knoest', en nzw. mässling zijn aan mnd. ontleend. Het Fries heeft het erfwoord bewaard in hûnemiezel 'omloop, zweer aan vinger rondom nagelwortel'. Nfri. mûzels 'mazelen' lijkt in zijn stamklank te zijn beïnvloed door mûs 'muis' (of door mnd. mūse 'wond, vlek'). Naast pgm. *masalō- 'bloedgezwel' staat pgm. *masara- 'knoestige uitwas aan bomen', waaruit: nnl. maser; os. masur (mnd. maser); ohd. masar (nhd. Maser); oe. maser; on. mösurr (nzw. masur).
Beide woorden gaan wrsch. terug op dezelfde wortel pgm. *mas- 'wond, zwelling, uitwas'. Hierbij hoort met lange klinker wrsch. ook pgm. *mēs-, waaruit: vnnl. mase 'vlek, smet' [1599; Kil.] (door hem ook onetymologisch gespeld als masche, maesche o.i.v. het niet verwante maas < mnl. maeske); ohd. māsa 'vlek, litteken' (mhd. māse); mnd. mase 'id.'. Misschien hoort hierbij ook pgm. *mōs-, waaruit: mnd. mūse 'wond, vlek'; mhd. mūse 'id.'.
Verdere herkomst onbekend. Buiten het Germaans zijn er geen met zekerheid verwante woorden. De klinkervariatie pgm. *a/ē/ō is op Indo-Europees niveau moeilijk verklaarbaar. Misschien zijn deze woorden ontleend aan een voor-Indo-Europese substraattaal (Boutkan 1999, 18).
Al in de oudste vindplaatsen komt het woord in het meervoud voor, steeds met betrekking tot vlekken op de huid als gevolg van een ziekte. Niet altijd blijkt duidelijk over welke aandoening wordt gesproken. De betekenisvernauwing tot de specifieke kinderziekte 'mazelen' (Latijn morbilli) heeft zich oorspr. alleen in het Nederduits en het Nederlands voltrokken, waarna andere Germaanse talen deze benaming vervolgens weer ontleenden. Tegenwoordig kan het woord mazelen ook als enkelvoud functioneren, bijv. in mazelen is een kinderziekte.
Literatuur: J.S.P. Stroop (1993) 'Twee meervouden die het niet zijn', in: B. van Bakel e.a. (red.) Zin dat het heeft: een liber amicorum voor Jan van Bakel, Nijmegen, 55-65
Fries: mûzels 'mazelen', hûnemiezel 'zweer aan de vinger'


  naar boven