1.   burlesk bn. 'boertig-komisch'
categorie:
leenwoord
Nnl. burlesque 'boertig' [1720; WNT bol I], eene burlesque samenspraak 'een burleske dialoog' [1766; WNT samenspraak], het burleske 'het kluchtige' [voor 1778; WNT].
Ontleend aan Frans burlesque [1666; Rey], ouder bourlesque [1594; Rey] < Italiaans burlesco, een afleiding van burla 'klucht, grap', wrsch. ontleend aan Spaans burla 'id.'. Dit Spaanse woord gaat mogelijk terug op vulgair Latijn *burula, verkleinwoord van *bura, variant van Laatlatijn burra 'grove wollen stof' en vandaar 'simpele, boerse kledij', zie bureau.
burleske zn. 'klucht, komisch toneelstuk'. Nnl. burleske 'ruw komisch gedicht' [1956; Dale Hwb.], burlesque 'klucht' [1965; WNT trots]. Uit Frans burlesque 'klucht', zelfstandig gebruik van het bn. burlesque 'kluchtig'. Willem Godschalk van Focquenbroch was in Nederland de initiator van de burleske, in navolging van de Franse dichter en toneelschrijver P. Scarron (1610-1660). In 1665 verscheen de eerste druk van de Thalia, zijn verzamelde werk. Daarin stond een Franse voorrede waarin het genre burlesque werd genoemd. Een nieuwe uitgave uit 1709 had een Nederlandse inleiding met de vermelding "boertige wijze van dichten die de Fransen burlesque noemen".


  naar boven