1.   burgemeester zn. 'hoofd van een gemeente'
categorie:
geleed woord
Mnl. borghmeester 'wijkhoofd' [1254; CG I, 56], burchmeester [1276; CG I, 331], borgermeyster [1286; CG I, 1165].
De eerste twee geattesteerde vormen lijken samenstellingen van borch 'stad', zie burcht, en meester 'opzichter, bestuurder'; de derde vorm wijst eerder op een samenstelling met borghere 'stadsbewoner', zie burger.
Mnd. borgemester, borgermester (ozw. borghamæstare, borgharamæstare, nzw. borgmästare); mhd. burgermeister (nhd. Bürgermeister); nfri. boargemaster.
Het woord komt oorspr. vooral voor in de noordelijke Nederlanden.
Fries: boargemaster


  naar boven