1.   nietig bw. 'nietswaardig, klein; ongeldig'
categorie:
geleed woord
Vnnl. nietig 'nietswaardig' in sulcken nietigen ende ydelen vyandt 'zo'n nietswaardige en onbeduidende vijand' [1584; iWNT vermorteren], 'ongeldig' in om alle Concilien ... nietich ende van geender weerden te maken '... ongeldig en waardeloos te verklaren' [1600; WNT bondeloos], 'onbeduidend' in dit nietich leven 'dit onbeduidende leven' [1614; WNT].
Afleiding van niet met het achtervoegsel -ig.
Fries: neatich


  naar boven