|
1. |
donker bn. 'duister, zonder licht' categorie: etymologie onduidelijk Onl. duncla (mv.) 'duistere' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. donker en dunker 'zonder licht' [1240; Bern.], donkel 'duister' [1290-1310; MNW-R]. Os. dunkar (mnd. dunker); ohd. tunchal 'donker'; ofri. diunker, dionker 'id.'; on. døkkr 'id.'; < pgm. *denkw-, *dunkw- 'donker'. De herkomst is onduidelijk. Men verbindt donker met de wortel pie. *dhem- 'donker, duister' (IEW 247-48), maar dit materiaal in IEW valt uiteen in de wortel pie. *dhemH- 'blazen' (wat niets met 'donker' te maken heeft) en een groot aantal onduidelijke Germaanse woorden. Alleen Hittitisch dankui- 'duister' lijkt bij pgm. *denkw-, *dunkw- te horen, maar een dergelijk verband is uitermate onwaarschijnlijk. De vorm met -r en met -l staan naast elkaar, waarbij de -l alleen in meer zuidoostelijke bronnen wordt aangetroffen. Het gaat in oorsprong om hetzelfde achtervoegsel: -r en -l zijn erg verwisselbaar. Literatuur: EWdG 167; Grauwe 1982, 259-60 Fries: -
|
naar boven
|